Meeting, Lier in 20/5/1936

Toen ik daar straks in den trein zat, trof ik er een oud-kameraad van mij, dien ik al lang niet meer gezien had. Hij keek verwonderd op, toen hij vernam dat ik te Lier op een meeting kwam spreken. Hij zei me: Waarom blijft ge in uw studeerkamer niet zitten?

Kerk Lier

Gij die een intellectueel zijt, ge zoudt toch boven de politiek moeten staan! Ik voelde op dat ogenblik zulk een medelijden met hem, dat ik geen lust had daar veel op te antwoorden. Maar hij ging dan zelf aan het foeteren tegen alle partijen, waardoor hij alleen maar bewees: 1° dat hij evenmin als ik boven den politieken strijd stond, en 2° dat het grote verschil tussen hem en mij dan was, dat hij in zijn hoofd geen enkel klaar idee droeg. Hij was alleen maar verbitterd. Maar hoe wilt ge een politiek bouwen op verbittering alleen, zonder daarbij een klaar idee van hetgeen er gedaan moet worden? Dat is het geval met al die mannen, die geloven dat ze boven de politiek kunnen staan. Ik beklaag ze, want ze zijn ook slachtoffers van de crisis van dezen tijd, en slachtoffers die zich zelf tot onmacht doemen. Ze weten niet, wat een geluk het is, zich een te voelen met den drang van een massa, die zich geheel vrij vechten wil. Zij weten niet, wat een geluk het is, met duizenden en duizenden op te gaan in een grote gedachte, die ruimer is dan ons voorbijgaand persoontje. Een mens verdort anders. En met het oog op den socialen vooruitgang en de toekomst van de cultuur, geloof ik dat er geen groter gedachte is dan het socialisme. Ik geloof zelfs, dat er voor een zogenaamd intellectueel, als hij maar een beetje hart heeft, geen andere plaats meer mogelijk is dan in den strijd voor de zege van de Werkliedenpartij. Wat is dat, het socialisme? Het is de leer die wil dat de samenleving eindelijk geheel en doelmatig georganiseerd zou zijn, zo ingericht, dat de krachten er niet tegen elkaar gekeerd zijn, maar dat al de krachten er samenwerken. Dat veronderstelt vooreerst, dat de parasieten uitgeschakeld worden,- zij die alleen maar bezitten en niet werken, of zij die door de overmaat van hun bezit veel meer opstrijken dan hun werk waard is en aldus de echte voorbrengers bestelen. Wie werkt heeft recht op zijn volledig loon. Het socialisme wil door rationele inrichting aan ieder mens een menswaardig bestaan verzekeren, aan ieder mens de mogelijkheid geven om geheel mens te zijn, met een gezonde ziel in een gezond lichaam, vrij.- Dat kan zeker niet ineens geschieden, maar de opbouw moet voorbereid worden van een maatschappij, die niet in mededinging en strijd mens tegen mens stelt, een maatschappij waarin alle krachten vereend en gebundeld samenwerken, zo dat daar al de vermogens van den mens tot ontplooiing kunnen komen, zo dat het hele volk, opgestoten tot een hoger plan, al zijn krachten harmonisch ontwikkelen zou. Juist de intellectuelen, zij die beweren meer verstand te hebben dan de anderen, zouden de eersten moeten zijn om te begrijpen, dat in de maatschappij alle krachten samenhangen, en dan is daar de een niet meer dan de andere, want al de krachten die nuttig werk verrichten zijn er nodig,– àlleen [is] niet de meneer die zijn coupons knipt. Wie beweert dat hij boven den strijd staat, zondigt uit kortzichtigheid, en uit lafheid. Kortzichtigheid, want aan de gevolgen van den strijd zal hij toch niet ontsnappen. Lafheid, want het is een plicht, zich niet te onttrekken aan zijn sociale taak. Eenieder heeft een plicht tegenover de gemeenschap. En al wie werkt, degenen die werken met hun hersens en degenen die werken met hun handen, hebben er hetzelfde belang bij, dat in de maatschappij orde zou heersen en gerechtigheid. Echte, duurzame orde kan alleen op gerechtigheid gebouwd zijn. En er is geen gerechtigheid, er is geen orde mogelijk zolang niet eenieder economisch vrij is, zolang zijn materieel leven niet verzekerd is, zolang de ene mens den anderen mag uitbuiten en hem de vruchten van zijn arbeid ontnemen. Dat geldt voor de zogenaamde intellectuelen zowel als voor de arbeiders.

Maar de intellectuelen, met al hun verstand hebben dat niet altijd zo duidelijk ingezien als de arbeiders. Ze voelen zich individualisten. Ze hebben zich minder voor den strijd georganiseerd. Maar nu moeten ze wel erkennen, dat de crisis ze even wreed treft als de arbeiders. Duizenden zijn werkeloos, onderwijzers vinden geen plaats, jongens die universitaire studies gedaan hebben lopen met lege handen en lege zakken, talloze ingenieurs kunnen nog aan geen korst brood geraken. De uitbreiding van het onderwijs, de zucht bij zovelen om door dat onderwijs hoger te klimmen, dat heeft het aantal geletterden en ontwikkelden aanzienlijk doen toenemen. Dat vraagstuk alleen bewijst, dat ze het recht niet hebben, in sociale hervormingen geen belang te stellen. Velen onder hen zijn toch maar proletariërs in geklede jas. En zelfs de anderen, zij die niet dag aan dag voor den schralen kost moeten vechten, lijden zij niet aan geestelijken nood in een maatschappij waar alles ondergeschikt is aan de macht van het geld? Lijden zij niet onder het gevoel van onzekerheid dat op allen drukt? Zolang geen diepingrijpende hervormingen in den socialen bouw zelf worden doorgedreven, zullen ze voortploeteren, zonder houvast, zonder te weten wat de dag van morgen hun brengen zal. De lammen, de flauwen, de twijfelaars die mossel noch vis zijn, die met de handen in den schoot blijven zitten en de kat uit den boom kijken, die dragen nu een zwaarder schuld dan ooit. Maar wij zeggen, dat de dag van morgen een stap verder moet zijn op den weg naar rationele inrichting, orde en gerechtigheid. Als we maar willen! Er is nu gelukkiglijk al veel, dat geschikt is om ons vertrouwen te geven en een hart onder den riem te steken. Als men bedenkt voor welke onafzienbare moeilijkheden de regering stond, voor welke reuzetaak, dan dwingt het bewondering af, dat ze in één jaar tijds zoveel heeft kunnen volbrengen. We waren vreeslijk diep gezonken, op den rand van den afgrond. Het aantal faillissementen groeide, het aantal werklozen nam schrikbarend toe, de financiën van den Staat waren in de war, de lonen verminderden en de belastingen groeiden aan. Nu zijn dan toch de financiën van den Staat gezond geworden, er komt weer iets meer leven in handel en nijverheid, we zijn aan de stijgende lijn, de Staat is niet meer de gewillige dienaar van de banken, de werkloosheid is bijna tot op de helft teruggebracht. Maar in één jaar kan niet alles gedaan worden. Het begin was juist het moeilijkste. Nu zijn we op den goeden weg. Het werk moet vastberaden, hardnekkig voortgezet worden. En dat is alleen mogelijk, indien de verkiezingen een nog groter macht in de regering aan de Werkliedenpartij schenken, dat is alleen mogelijk, indien de socialisten morgen de ruggegraat van de regering zijn. Ja, er valt nog heel veel te doen. De banken moeten niets anders meer zijn dan de dienaars van de gemeenschap. De verdeling van het krediet en de hele voortbrenging, heel de economische macht moet ten dienste van het algemeen belang gesteld worden, de werkloosheid geheel opgeslorpt. Maar nog eens: daarvoor moet er een sterkte regering zijn, een regering die zonder compromissen eensgezind kan werken, en vastberaden. Daarvoor moet er orde zijn. En nu durf ik beweren, dat de socialistische partij daartoe de beste kansen biedt. De andere partijen zijn zwak, of ze zijn verdeeld, of ze zoeken alleen wanorde, om in troebel water te vissen. De werkliedenpartij is de enige die op een stevige eenheid mag bouwen, zij heeft door haar positief werk, door haar sociale verwezenlijking, bewezen met welk een zin voor organisatie, met welk een wijs en schrander beleid ze de zaken regelen kan. Zij weet wat zij wil. Zij heeft haar plan, dat geleidelijk tot werkelijkheid moet worden. Zij weet wat zij wil, en weet dat ze dat doordrijven kan. In deze tijden is dat een geweldig voordeel. Ik moet lachen, als ik daartegenover het armzalig gewroet zie van Rex. Rex teert alleen op enkele geldschandalen, die de socialisten trouwens al aankloegen toen Rex nog in de wieg lag. Maar Rex is zuiver negatief. In datgene wat Rex zijn programma durft noemen is er geen enkele opbouwende gedachte. Waar zijn daar de mannen met ervaring, met kennis van zaken, die tegen de enorme taak van dezen tijd opgewassen zouden zijn? Ik vrees ze in de Kamer niet: ze zullen er duidelijk laten

blijken hoe onmachtig ze staan tegenover de grote vraagstukken, onmachtig om iets te construeren. Ze zullen alleen kunnen schreeuwen, herrie schoppen en wanorde stichten. Het is waarlijk dat niet, wat het land nodig heeft! Achter het masker van den wreker zien we het echte gezicht van Rex grijnzen: het lelijk gezicht van klerikale reactie, en het lelijk gezicht van fascisme en dictatuur. Maar ze weten niet met wie ze te doen hebben! Dat ze maar aansturen op burgeroorlog, dat ze maar even proberen de vrijheid van de gedachte met brutaal geweld te knevelen en de democratie te wurgen: het beste deel van het volk zal als één man opstaan om het kostbaarste, het dierbaarste te verdedigen wat het bezit. We zijn nog geen volk dat voor brutaal geweld buigen zou en zich laten verknechten. – Zover zal het niet komen, meent ge misschien. Ik geloof het ook niet. Maar we moeten oppassen, we mogen het ding niet laten groeien, het moet in de kiem gesmoord en verpletterd worden. – Ik zou nog een woordje willen zeggen tot de Vlaamse nationalisten. Het zijn vogels van diverse pluimage die ik niet altijd van elkaar kan onderscheiden. Maar daar ook lopen er veel rare vogels onder. We zijn het met hen volkomen eens, waar ze kulturele zelfstandigheid voor het Vlaamse land eisen. Dat punt staat in het programma van de BWP. Om dat te verwezenlijken is de beste weg: splitsing in de ministeries die voor de cultuuraangelegenheden moeten zorgen. Dat voorziet het programma van de BWP. In het Vlaamse land zijn Vlaamse Beweging en socialisme in den grond één. Het doel is toch: den mens in het volle bezit van al zijn vermogens stellen, hem de mogelijkheid geven, zich zo te ontwikkelen dat hij geheel wordt wat hij worden kan, gesteund door zijn omgeving, en ook op die wijze vrij. De taal is daartoe slechts een middel, maar een middel dat niet gemist kan worden. De strijd voor de volkstaal is slechts een deel van den groten strijd, maar een onontbeerlijk deel. We staan tegenover de Vlaamse nationalisten om verschillende redenen: 1° hebben ze nog geen beredeneerd en uitgewerkt plan van zelfbestuur opgetimmerd, waarmee ze zich allen zouden verenigen. En als ze dat plan eens hebben, hoe zullen ze ’t verwezenlijken? Langs parlementairen weg? Ze zijn een kleine minderheid. Door een revolutie? Och kom!... 2° zijn we tegen de Vlaamse nationalisten, omdat de meesten onder hen op een scheuring van België afsturen. Maar een scheuring van België zou Vlaanderen zelf verzwakken. En bij een federalistische inrichting van België verliezen we ten slotte het arrondissement Brussel en wordt Vlaanderen onherroepelijk verminkt. 3° zijn we tegen het Vlaams nationalisme, omdat het alles ondergeschikt maakt aan taaleenheid. Wij kunnen den strijd voor den taal niet losmaken van den economischen strijd. Wij willen de volledige bevrijding van den mens. De strijd om de taal is daar slechts een onderdeel van. De mens heeft zijn taal nodig om vrij te zijn, maar met zijn taal is hij nog niet geheel vrij. Het is maar een magere troost, als hij zijn taal in ere hersteld ziet, maar door al de machten van het kapitalisme verder in het Vlaams onderdrukt en uitgezogen wordt. We moeten slechts één einddoel voor ogen hebben, de oplossing die alles omvat. – En nu nog een laatste woord. Och! er staat zo oneindig veel op het spel! Bedenkt wel, dat al onze woorden morgen kunnen gesmoord worden onder den oorlog. Die duistere wolk hangt over ons. Beseft ge wel, dat morgen Europa in één groot slachthuis kan veranderd worden, hele bevolkingen door gifgas uitgemoord, en de beschaving, het werk van eeuwen, ten onder gebracht en vernietigd? Nu, dit zijn feiten: overal draagt het fascisme in zich het gevaar van oorlog, overal is het socialisme het hechte bolwerk van den vrede. Alleen het socialisme kan de eerlijke verstandhouding, de verzoening onder de volkeren tot stand brengen. De macht van het socialisme versterken, dat is den vrede versterken. Daar kan en daar moet ieder het zijne toe bijdragen. Een stembiljet is zo weinig,- maar vergeet het niet: met dat stembiljet kunt ge de wegen vereffenen tot een betere wereld.

Mochten we Zondag een groten stap verder op dien weg geraken! Dat is het geluk dat ik ons allen toewens